29
Maar wat een Volk wint door zijn hartekracht Wordt door geen vreemde volken weer geroofd. Legers noch vloten strekken ons tot macht, Maat de smalle Hut, bebloemd en geloofd.
Ik was een Knaap: toen bracht het Feest ons wijding, Heilig Licht stralend over onze jeugd. Vaders verhaal van vrees en van bevrijding Bracht ieder jaar zijn trouwe, sterke vreugd.
De wind woei ruischend over 't rieten dak. De regen vlaagde als een gebroken breker. Wij luisterden: de Looverhut bouwt zwak Maar wie trouw dienen, wonen trotsch en zeker.
En nu: na jaren wonen wij verspreid Elk met zijn lot: mijn Moeder is gestorven, Maar wat ik heb verloren en verworven Mij blijft 'heugnis van eiken heilgen tijd.
En weer, gekeerd in een geliefd gezin, Bij vrome Vrienden, viert na zooveel jaren Mijn hart het Feest van Vreugde na gevaren Als kind met hun kindren in trotsche min.
Weer waait de wind door 't dak van rieten strooken, Weer ruischt de regen als een donkre wind. 0, Volk, als uw Hut zwak maar ongebroken, Dat veiligheid in trotsch vertrouwen vindt.
De kindren luisterden, als wij toen luisterden, Zij schoven dicht om de Moeder bijeen. Mijn hart herdenkt, terwijl mijn oogen duisterden: ,,Gelijk de Wind waaien de jaren heen".