INWIJDINGSFEEST
25
En vraagt ge mij: ״Waar vindt gij toch uw zangen Vierende van vreugde of snikkend van smart", Dan antwoord ik: „Niet haten, niet verlangen, Maar luisteren naar de stilte in uw hart.
» En wachten als de late winternachten Vóór de zon door de dichte wolken breekt. En wachten als de witte kaarsen wachten Op den Luchter voor een Knaap hen ontsteekt."
En d^zen avond, toen uw lichten brandden, Hoe zeer bezon mijn hart zijn schreiend lot. Al wegen van mijn vreugde en van mijn schanden.
Maar alles: mijn liefde, mijn haat, mijn spot, Mijn liedren leg ik in Gods heiige Handen: „De stem des Dichters is de Stem van God".
1915.