32
Die was nog blij toe, dat hij d’r zoo afkwam. Ja, ’n man als die de heele dag in de veemen werken moet, dan wil die thuis geen zure gezichten zien, en dan laat die wel eens iets over zijn kant gaan.
Toen juffrouw Veer haar man dan met den middag weer naar z’n werk was gegaan, en toen zij op haar kalme gemak d'r etensrommeltje had aan kant gemaakt, toen ging ze naar zeven-en-twintig in het huis om toch d’ris met juffrouw Bergman te praten.
Juffrouw Bergman was een alleenstaande juffrouw. Ze zei, dat ze ’n weduwe was, dus dat kón wel. Maar ’t kon evengoed ook van niet, want geen mensch die d'r ooit mansfamilie had aan. getroffen. Ook sprak juffrouw Bergman nooit over haar man, en ze had geen mansportretten. Dat waren trouwens niet de zaken van juffrouw Veer. Neen! Als je van alle weduwen en weezen de boterbriefjes wou gaan napluizen, dan had je wel dagwerk. Zij kwam graag bij juffrouw Bergman, omdat die in het huis woonde. Zij verhuurde, ja zeker, en altijd zat ze stikkende vol. Nu was zij ook wel goed voor haar lieden, dat moest juffrouw Veer haar nageven. Trouwens, die nam een ander niet graag de kroon van 't hoofd, als ze daar buiten kon. Ook waren ze momenteel weer goed. Iedereen was momenteel goed op dé buurt.
Juffrouw Veer dacht daar over terwijl ze d’r haar opmaakte en ze keek in d’r nette kapspiegel: ’t wier al mooi grijs en dun. Ze vond ’t goed, dat er weer vrede en vriendschap op debnurtwas; want zoo was het leven nu eenmaal: vergeven en vergeten. Als maar niet weer alle vriendschap van een kant moest komen, want dan verdraaide ze-n-’t.
Juffrouw Bergman zat in haar prieeltje, dat een van haar kostgangers voor haar gemaakt had. Koef-noen. Geeneens geen centen voor ’t hout. Makkelijk nietwaar? Als je ’t maar aannam. D’r wier toch al gauw iets gezegd.
Juffrouw Veer dacht als dat mensch grootsch dee met haar prieel, en omdat ze in het huis woonde, dat ze dan dadelijk heenging. Maar juffrouw Bergman was heel vriendelijk. Zoo was ’t leven nu eenmaal: vergeven en vergeten. En als de liefde maar van beide kanten kwam. Juffrouw Veer was nu in een zeer weeke stemming. Ze dacht nogeris, dat vrede en vriendschap toch maar beter was dan kijven en wrijven. Toch goed van de huisjuffrouw, dat ze alles weer zoo goed voor mekaar had gebracht. Ja, de huisjuffrouw was de ergste ook nog al niet. Al zeiden de buren