SCHEIDING.
„Wij zitten weer onder de beukenboom en''
Zoo schreef hij. En ik lees .... ik hoor zijn stem. Laat landen strekken en de zeeën stroomen Tusschen zijn landhuis en Jeruzalem.
EEN BRIEF.
Zijn brief: „De boomen rijker dan ik zag,
De peren zijn als een witte boeket.
En de appelen als rozen rood. En rag De bruine beuk tegen de blauwe lucht gezet.”
HOLLAND.
Wat Holland bloeit, lees ik in zijne woorden: „Het is hier heet voor Holland en voor Mei.
De watérbloemen langs de waterboorden.
En elke dag gaat angstig-snel voorbij.”
EEN KIND.
Het verlangen van een Kind gaat niet ver.
En zijn herinneren reikt nog niet wijd.
Ik ben geen kind .... ik verlang her en der, En ik herinner mij verboden heerlijkheid.
DROEFHEID.
Die 's avonds langs den Jaffa-straatweg loopt, Met een anjelier, die naar kaneel geurt,
Die geen verlies telt en geen winst meer hoopt, Hij weent en weet niet, wat met hem gebeurt.
83