SINT-KILDA.
Zeg nog eens weer „Sint-Kilda,” dan bloeit open Onder de lage lucht, de haven van Zaandam. Stoomers stampen, lossers en laders loopen.
Een barkschip ligt stil, dat uit Zweden kwam.
TWIJFEL.
Wat wacht ik in dit avonduur,
De Stad beslopen door de slaap,
Gezeten bij den Tempelmuur:
God of den Marokkaanschen Knaap?
VREDE.
Ik dwaalde veel en ik heb veel geleden,
Tot aan het uur van dit verzoenend leed,
Dat ik hier bij de Klaagmuur spreek mijn beden, En rustig blijf, terwijl ik niets vergeet.
KLAAGMUUR.
De lentewind is hier ook zoel en teder.
Ik wacht de drie sterren van 't Avonduur.
Dan leg ik mijn hoofd verbiddend ter neder, Met zooveel rouwenden tegen den Muur.
OCHTENDGEBED.
Ga ik naar de Klaagmuur voor de gebeden?
Of voor den kleinen Marokkaanschen Knaap? Die stout van lach en liefelijk van leden Mij dringend riep in onrustige slaap.
77