NADERING.
O, Tijd, die mij van een Knaap ongepijnd, Gemaakt heeft tot een drift-gepijnigd man,
Ik voel het zeer: gij drijft mij naar het eind, Dat ieder vreest en niemand keeren kan.
EEUWIGE TIJD.
Mijn Vader was een Knaap. Ik ben geworden Ouder dan hij bij mijn geboorte was. Geslachten bloeiden en geslachten dorden:
De Eeuwige Tijd gaat ras.
BEGRAFENIS.
Vier dragers dragen hem met lichte schreden. Hij strekt, die stierf, op zijnen doodenbaar. Straks is het lot der dragers óók geleden En valt hun hart, als zijn hart, dood en zwaar.
DROEFHEID.
Ik ben moede van 't leven.
En ik wil niet sterven.
Zoo word ik machteloos gedreven Langs verlangen en verderven.
ONRUST.
Rusten in 't Leven kan ik niet.
Rusten in de Dood wil ik niet.
Mijn angst en wroeging ban ik niet.
Mijn doffe klagen stil ik niet.
75