IN VREDE.
De kleine weg, die windt, maakt mij nieuws-Ik ga, gelijk de wegen gaan. [gierig.
Waar tarwe ruischt en boomen hoog en zwierig Waaien in ’t zonlicht van de Maan.
MAANNACHT.
Hoe kan ik te Jeruzalem verdwalen Als God mij zelf geleidt.
En de Maan het zonlicht van zijne stralen Over de wegen spreidt.
DE BLOEMEN.
Wat bloemen vragen aan den wind,
Die hunne blaadren wreed verspreidt,
Vraag dat, o, vragend menschenkind,
Aan de Eeuwigheid.
RUST.
Mijn leven is niet grooter dan mijn wijnglas. Geen Eeuwigheid duurt langer dan mijn lust. Alles, wat aan vreugde en verlangen mijn was Laat mij vanavond rust.
ZIJN BRIEF.
„Mijn jongens groeien, mijn moeder wordt oud” In één regel, de wanhoop van het leven.
Zijn Moeder wordt door hem ter Dood gedreven. En hem drijven zijn Zonen sterk en stout.
73