EEN BRIEF.
Hij schreef: „Mijn jongens groeien. Mijn moeder
[wordt oud"
O, Vriend, ik heb uw jongens in hun wieg gekend. Wel ver van u heeft het Lot mijn wegen gewend. En ik beschrei het zóó• geen leven, dat zich houdt.
ZIJN BRIEF.
„De bijen vliegen en de roerdomp brult De mist trekt op, die 't lage land verhult"
Zijn brief uit Holland. In het hart geraakt,
Heb ik zijn woorden tot mijn lied gemaakt.
VRIENDSCHAP.
Dit is Vriendschap, die boven alles lief blijft, Die de donkre drift der jaren weerstaat.
Als hij, ver uit Holland, mij eenen brief schrijft Vindt mijn lied voor zijn woorden rijm en maat.
FREDERIK VAN EEDEN.
Haters en drijvers: kent gij die verwantschap? Uit zijn brieven leest mijn hart troostend Lied. Ons scheidt de wijde zee en ’t bonte landschap. Maar onze vriendschap wTankelt niet.
ALS WIND EN ZEE.
De wind vraagt niet, waarom hij ruischt.
De zee vraagt niet, waarom hij bruischt.
Wat vraagt gij, rustloos menschenkind,
Meer dan de zee, meer dan de wind.
72