JERUZALEM.
In Amsterdam was het mijn heiige Stad.
Hier is het een stad vol geheime straten.
Een driftig volk van verleidlijke Maten.
'k Heb steeds schoonheid meer dan heiligheid
[liefgehad.
SCHOONHEID.
Hoe vaal zou vreugd zijn zonder Lied.
En leed ondraaglijk zonder zang.
Schoonheid, mijn Vriend, verlaat mij niet.
Het bitter leven lang.
KLACHT.
Niets dwazer dan het klagen om een Doode. Niets dwazer dan om levenden één klacht.
Voor korten tijd zijn wij genooden Dan wordt het nacht.
SCHOONHEID.
Ik kan niet leven zonder schoonheid.
Ik kan niet leven zonder lied.
Al uw weelde, al uw rustige gewoonheid,
Zijn meer dan mijn onrustge schoonheid niet.
ADIL.
Gij kunt niet zonder onrust bloeien,
Stoute Knaap, die tot een stouten Man rijpt, Van onrust tot onrust, zóó zult gij groeien,
Tot rust des Doods uw onrust grijpt.
57