AVOND IN LONDEN.
De dag verzwaart. De hemel wordt al duister. Ik denk nu aan de stilte van ons Land.
Terwijl gij de schamelheid van uw luister Rood tegen de breedten des hemels spant.
DE DOOD VAN LONDEN.
O, Londen: ziet gij dan uw Meester niet,
Die even zeker u stil maakt als mij ?
Terwijl uw leven snel als water vliet Gaat Hij voorbij.
GEZICHT OP LONDEN.
Londen: wat vond één genieter der nachten Bij u, dat hem ook in den dag nog baat?
De vale schijn van uwe valsche prachten.
Uw drift, die toch machtloos vergaat.
DE DOOD.
Want alle menschen, die daar rustloos drijven, Zien zij den Meester niet?
Hij gaat voorbij. Ik voel verstijven Mijn bloed en mijn Lied.
EETWAGEN.
Hij dronk den wijn. Ik zag de zonnestralen Eén eeuwig oogenblik verspelen in zijn glas.
Hij zal nooit weten (God weet waar wij dwalen!} Dat ik de Dichter van zijn wijnkelk was.
2