BRANDZON.
De zon. De zon. De zon. Wat zoude ik geven Om eens door een Hollandschen wind te gaan. Maar mijn lot lag besloten in mijn leven.
En ik leed ook, had ik anders gedaan.
THUISKOMST.
En als ik weerkwam en de bel liet vallen Zijn snelle klanken door de wijde gang.
Hoe zoudt ge dan verbaasd staan, mijn lieve Maar ik keer niet, schoon ik verlang. [allen.
TROOST.
Troost u, want was ik in Holland gebleven,
’t Verlangen naar dit Land liet mij geen rust. In onrust geboren, word ik gedreven Tot waar de Dood mij kust.
BERUSTING.
Wie te Jeruzalem sterft, vindt zijn stede Waar de Olijfberg diep helt naar ’t lage dal. Wat zal ik dan nog zwerven in onvrede?
Gods aarde wacht ons overal.
HEIMWEE.
En is mijn verlangen tot rust gekomen Naar Jeruzalem, nu laat mij geen rust Verlangen naar Holland, zijn diepe stroomen Zijn woud en weide, duin en kust.
45