VÓÓR DEN AVOND.
Nog lichten in het lage dal geen lampen.
Nog staan geen sterren aan de stille lucht.
Maar van de heuvels dalen reeds de dampen. De dag vergaat zonder gerucht.
AVOND.
De eerste lampen in het lage dal.
De eerste sterren bloeien op den wind.
Vrede, Gods Vrede is overal,
O, hevig hart, waarom gij niet Gods vrede
[vindt?
HET DAL.
Ik zie de lichtjes in het Dal bewegen.
Ik zie de lichtjes stil als sterren staan.
Wie rust van zijn tochten en rijke wegen?
Wie ziet den Nacht benard en angstig aan?
NACHT.
Wat zijn sterren aan den donkeren hemel?
Wat zijn lichten in het donkere dal?
De Nacht maakt alles één. Het is gewemel Van licht in duister overal.
GRAFGEWELF.
De steenen steunen ’t geweldig gewelf.
En het gewelf grijpt machtig elke steen.
Geen Uur. Geen Tijd. Over mijn siddrend Zelf, Waaien de stormwinden der eeuwen heen.
39