DROEFHEID.
Ik ween. Maar niet om mijn verloren jeugd. Maar omdat zij, die met mij knapen waren,
Als ik verloren hun onschuld en deugd,
En als ik zwerven door de leege jaren.
JAFFAPOORT.
Mijn zingend Hart: wat is er mooier Dan de Poort van Jeruzalem.
Waar in de zon een schalken schooier Een liedje zingt met een verloren stem.
EZELTJE.
Ezeltje op uwe sterke hertepootjes,
Wat gaat gij driftig door de smalle straat.
Gij struikelt niet over steenen en gootjes.
Een trouw en sober kameraad.
SCHIJN EN WEZEN.
De Maan in gloed. Vanwaar vangt hij zijn licht? Van de zon. Van waar vangt de zon het zijne? 't Is alles schijn, waarmee zij allen schijnen, Hun wezen is de glans van Gods gezicht.
KLACHT.
Neen: niet omdat ik ouder ben geworden.
Is het, dat mijn bedroefde hartzang klaagt. Maar omdat uw oogen en lippen dorden,
Uw hart niets meer van mijn hart vraagt.
36