TALMUDISTEN.
Zij branden hun zielen als witte lampen In de voorhoven van Gods Heiligheid.
Zij kennen geene vreugde en geene rampen In één gedachtenlooze veiligheid.
DWAALTOCHT.
Ik ga hier door een dwarreling van kleuren. En ga de wegen, die mijn voeten gaan.
De uren verdwijnen. Er kan niets gebeuren. Ik ben van vreugd en droefenis ontdaan.
EEN JONGEN IN DE ZON.
Het zilver spint in donkre haren Een zachte, zijden droom.
Door mijne ziel komt wild gevaren Der weelden driftge stroom.
SPEL.
De zon speelt met zijn oogen.
De zon speelt met zijn milden mond.
Hoe zalig werd mijn ziel bewogen Toen ik hem deze woorden zond.
ANGST.
Als ik de zon was, kon ik vreedzaam zijn Met zijn mond, zijn oogen, zijn haren.
Nu blijf ik ver, met doffe pijn,
Sidderend voor gevaren.
28