VERTEDERING.
Zon en schaduw glijden over In de stille schemering.
Ik beef gevangen in den toover Van één vertedering.
ZATHEID.
De zon is over hem henengegleden.
Ach: de uren dreigen grauw.
Door mijn bevende leden De doode kou.
LEZING ERNEST RICHMOND.
Ivoren wit en de diep-blauwe randen,
Die rondom de Omar-mozaïeken staan.
Op welken wind waait het stof van de handen, Die dit hebben gedaan?
HUIVERING.
Als ik mijn donkere gedachten
Niet kon verbergen achter woord en lach,
Hoe zoudt gij weten van mijn wilde nachten Van mijn gedreven dag.
JERUZALEM.
Ook hier ben ik de diep-gekwelde mensch.
Mij martelt het raadsel en zijn onthulling.
Wat baat mijn mateloos hart de vervulling? Altijd, altijd, drijft mij een stouter wensch.
29