BEGRAFENIS.
In eene smalle kist wordt hij gedragen,
Die niet genoeg voor rijker uitvaart won.
Als men ons rijk uitdraagt zijn dan de vlagen Ons zoeter van lentewind en van zon?
CAIRO.
De felle middagzon houdt mij hier binnen. Maar neen. De zon roept mij toch droomend uit. O, blijde ziel, o, zielsverblijde zinnen:
Daar bouwt Caïro. Waar is rijker buit?
NA-MIDDAG.
Straks zwerf ik uit, bij ’t dauwend avonddalen. Niets zoekend en niet wetend, waar ik ga.
Zal ik heden, als gistren, droomend dwalen Tot ik voor den stralenden Nijlstroom sta?
MOUSKY,
Een herdersknaap. Een arm vol geurend gras, Gaat droomend door de driften van de straat. Alsof de Stad een zonnig weiland was,
Loopen zijn schapen mee met mild geblaat.
OCHTEND.
De milde morgenwind kust mijne wangen. Waar heeft de wind mij voor het eerst gekust? ’t Is alles een. Onrust en fel verlangen Wordt in de Eeuwigheid rust.
22