NAAR HET OOSTEN.
Ik kan hier licht het Oosten vinden,
Ochtend, Middag en Avond voor 't Gebed, Want daarheen baant onder de milde winden De boot zijn weg door ’t eindloos waterwed.
ZORGELOOS.
Waar is de wijn, dien ik gisteren schonk?
Waar is de wijnglans, die gisteren blonk?
Vraag niet. Klaag niet. Reik mij den nieuwen wijn En laat ons eiken dag éénen dag zorgloos zijn.
TALMUDISTEN.
Zij hebben ’t eigen Zelf aan de Eeuwigheid ge-
[geven.
Nu noch door hun Zelf noch door de Eeuwigheid
[geplaagd.
Terwijl mijn hijgend hart, moede van machtloos leven,
Zich niet verliezen kan en toch verloren klaagt.
VLUCHTEND GELUK.
„Wat ben ik toch gelukkig'' dacht ik heden, Toen ik de Mousky van een balkon zag.
Maar de Eeuwigheid sprak strak: „Het is ver-Uw Oogenblik” en zwaar viel mij de dag. [leden.
ARMOEDE.
Het zachte leven en de zachte dood.
Niet meer kleederen dan men daaglijks draagt. Wat dadels, water en Arabisch brood.
Koning, die niet meer van de Eeuwigheid vraagt.
21