EENZAAM.
Neen: ik ben niet alleen. Ik ben vereenigd Met u allen in ieder land,
Wier harten nu de Sabbath lenigt,
Die wijn zegent en lichten brandt.
VERLATEN.
Geen Vader zegent mij vanavond.
Ik zegen geenen Zoon. Ik reis alleen.
Klaag niet: het leven heeft mijn hart gehavend, Maar God wendt mij langs beter wegen heen.
VREDE.
Zóó goed als ooit heb ik al de gebeden Toen de Sabbath mij naderde, gezegd.
En in de veiligheid van zijnen vrede Heb ik mij schreiend neergelegd.
TROOST.
Neen: er was geen gewijde wijn, geen brooden, Er was het vreemde scheepsvolk om mij heen. Toch liet de Sabbath, trooster van al nooden Mij niet alleen.
STERRENHEMEL.
Eiken avond bouwen de sterren anders,
Naar God hen eeuwig heeft geboekt.
De gele fonkelaars, de blauwe branders, Waardoor de stoomer zijn zee-wegen zoekt.
JKwatrijnen. 2
17