EINDSOM.
Geen dag, geen uur, geen minuut, geen seconde Dat mijn Leven niet tegen zijn Dood strijdt.
'k Heb veel gezocht en zalig veel gevonden,
Tot dit: „Alles is Niets bij de Eeuwigheid/'
MACHTLOOS.
Aan wal, aan boord: ’t is alles, alles, één,
Eén wind en één eindlijk getij.
Wat de dagen gul geven, dat neemt mij De Eeuwigheid heen.
WANHOOP.
Eeuwig: ik heb van 't Eeuwig Lied gesproken Als Dichters doen, tot ik de Eeuwigheid zag. En weet: tot eeuwig vaagsel wordt gebroken De bouw van eiken dag.
DE ZEEMEEUW.
En als ik dan een zeemeeuw was,
Die wiekt zoo vrij langs de ongebonden baan, Op vleugels spits, den snellen wind te ras Zoude ik dan den Dood ontgaan?
EEUWIGHEID.
En kon het water van de zee verhalen Van zijne tochten door de Eeuwigheid heen, Door wolken, menschen, bloemen, duizend 't Bleek achter alle wisseling toch één. [malen.
14