EEN SPEL.
Ik zal de pracht der sinaasappels loven.
Hij zegt héél statig: „Si, Signor, geen land,
Dat mijn Land, Italië, gaat te boven In overvloed, in schoonheid en verst and.”
BERUSTING.
In dit spel van wind en water Schouw ik peinzend héél den dag.
'k Vraag niet meer naar toen en later.
Ik draag wat er komen mag.
ONRUST.
Ik lees gedichten van Gutteling en van Perk.
Zij stierven. Als ik sterf, wie zal mij dan nog
[lezen?
Wat baat alles? Het Lied is menschlijk werk Thans of later: ’t zal eens vergeten wezen.
HAVENROEIERS.
O, kon ik in de Maat van 't Lied,
De maat van mijn twee roeiers vangen.
Maar ach: het leven van mijn zangen Is het leven van 't Leven niet.
SCHOONHEID.
De Schoonheid kent niet anders dan het Hij acht geen Deugd, geen Eer. [Schoone. Hij laat zich dwingen noch beloonen Los van al wet en leer.
9