avonddauw. De maan is er nog niet. Daar stijgt de maan boven de bergen van Moab. Groot en van goud. Zij vangt het land in een teederen toover. En door dat tooverlicht tijgen wij voort, van Anathoth naar Jeruzalem, door het land van Benjamir. De mooie meisjes. De mooie jongens. Challad, lui, bluffend en spraakzaam, gelijk Allah hem geschapen heeft. Het ezeltje, lief en geduldig, laat rinkelen de blikken veldflesschen. Het witte kippetje, als een fijn duifje zoo klein, is zoetjes gaan slapen.
41