93
als nominaalvorm.,י τ) Nochtans blijkt de werkwoor-delijke afkomst uit het feit, dat de onbepaalde wijs, als zelfstandig naamwoord gebruikt, in het algemeen niet in het meervoud voorkomt. De beide deelwoorden als bijvoeglijke naamwoorden gebruikt, komen minder voor in de vergrootende en in de overtreffende trap naarmate zij sterker nog als werkwoordsvormen worden gevoeld.
Voor de kennis van het wezen van het Werkwoord werkwoord
is inzicht in zijne verwantschap met het bijvoeglijk nLmwoord^ naamwoord van groot belang. Ik wijs op het He-breeuwsch. In die taal worden de bijvoeglijke naam-woorden als werkwoorden vervoegd: ״ik klein” be-teekent: ״ik ben klein”, ״ik kleinde” beteekent ״ik was klein”. In het Hollandsch worden bijvoeglijke naamwoorden enkele malen vervoegd: ״De bladeren groenen”, doch ״groenen” beteekent hier niet ״groen zijn” maar ״groen worden”, dat wil zeggen ״overgaan in eenen anderen staat of toestand 1).
Men ziet hoe weinig zielkundige, redekundige en spraakkunstige verdeelingen samenvallen 3).
Uit hét vorenstaande volgt : het werkwoord is als Belang van vormend woord van grooter belang dan het zelfstandig ons onderzoek·
o o o
naamwoord en dan het bijvoeglijk naamwoord. Wan״ neer de beteekenis der werkwoorden zuiver logisch was, dan waren de beteekenissen van talrijke afge-leide zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naam-
1