187
heeft op bestaan” 1), dan zijn dit wellicht twee waarde-volle beweringen, maar eene waardevolle bewering is niet een bewijs en niet een rechtvaardiging. En niet eene redelijke en zedelijke rechtvaardiging van de vergeldingsstraf vinden wij in het voortreffelijke opstel van Prof. Heijmans, maar een betoog voor de juistheid van de stelling, dat het menschelijk karakter het voor־ werp is van de zedelijke beoordeeling. 2)
Wat is de oorzaak van het feit, dat een zoo bekwaam verwarring en voorzichtig onderzoeker als Prof. Heijmans, meendeontstaan d00r
° ... onvast gebruik
iets geheel anders te hebben gevonden dan hij in van het woord werkelijkheid vond? Niet anders dan onvast gebruik ”toerekenen”· van het ééne woord ״toerekenen”.
Prof. Heijmans schrijft in zijn Gids-opstel : 3) ״Iemand eene handeling toerekenen beteekent op zichzelf be-schouwd, niets anders dan: hem beschouwen als den dader van die handeling, de oorzaak van die handeling in hem zoeken, die handeling uit hem verklaren. Nemen wij deze definitie, waarvan later zal blijken, dat zij met het spraakgebruik ten volle overeenstemt, voor-loopig aan. .
Wat bedoelt prof. Heijmams met de woorden: ״op zichzelf beschouwd”? Misschien, dat de Zin van ״toe-rekenen” zou zijn: ״als dader beschouwen” ? Doch wij zagen uit de signifische ontleding van de handeling ״toerekenen”, dat deze meer bestanddeelen bevat.
1) ״Uitwassen der crimineele anthropologie”, bldz. 90.
2) Of zouden wij moeten zeggen, dat het voorwerp van de zede-lijke beoordeeling ״karakter’ wordt genoemd? Men zie: ״Prof. I. J. de Bussy ״Over het voorwerp van de zedelijke beoordeeling” in ״Teylers Theologisch Tijdschrift.” Deel V, bijzonder bldz. 344 v. v.
Prof. de Bussy onderscheidt tusschen het zedelijk karakter en het psychisch karakter.
3) Bldz. 73.