151
mensch is een mensch, die gevoelt. Een gevoelige straf is een straf, die gevoeld wordt. x)
Het achtervoegsel ״aar” bij de vorming van zelf-ständige naamwoorden vertoont een gelijkwaardig ver-schijnsel. Een ״smokkelaar” is iemand, die smokkelt.
Een ״martelaar” is iemand, die gemarteld wordt. Van Dale geeft ״martelaar” ook in de beteekenis van iemand, die martelt. In samenstellingen is de bedrijvende beteekenis de gewone: dierenmartelaar, kindermartelaar.
Wijzen van het Hebreeuwsch werkwoord vertoonen Geiijkwaardi-verschijnselen gelijkwaardig־ aan verschijnselen in dedlge verscl״jn־
J . seien in het
beteekenis-verandering van de achtervoegsels ״baar” Hebreeuwsche en ״lijk”. Immers: sommige vervoegingswijzen gaanwerkw00rd· over van de bedrijvende beteekenis naar de lijdende.
Andere vervoegingswijzen gaan over van de lijdende beteekenis naar de bedrijvende. 1)
Hoe is de gelijkheid in werkzaamheid te verklaren verklaring der van ״baar”, dat samenhangt met ״dragen” en van §ellJkwaardlg־
״ .. ’ ’ , ö heid van ״baar”
״lijk”, dat samenhangt met ״gelijken”. en ״lijk”.
Wanneer wij zeggen, dat glas ״breekbaar” is, dan bedoelen wij niet, dat glas niet ééne enkele andere eigenschap zou hebben dan zijn breekbaarheid. Een voorwerp met ééne eigenschap kennen wij niet. Glas is ook nog hard, koud en doorzichtig. Deze andere eigenschappen laten wij thans echter buiten beschou-wing. 3) Zeggende, dat glas breekbaar is, vestigen
1
Wundt meent, dat de lijdende vormen van de Hebreeuwsche werkwoorden kenbaar zijn aan eene ״charakterisierende Ton ver-tiefung”. (״Die Sprache” Deel II bldz. 362 ״Natürliche Laut-metaphern”.)