aantrok.
״Dat is waar," zeide die oude vrouw: „dat iemand zich al het leed van de menschen aantrekt, dat zal niemand verlangen, maar tus-schen alles doen en tusschen niets doen, is toch een groot verschil ... maar de meeste menschen willen niets voor elkander doen, dan veel kwaad, en als zij elkander wat meer verdroegen, dan zou er heel wat minder leed op de heele wereld zijn."
„Het zou kunnen," zeide Johan beleefd.
„Mijn man en R. R., die lachen altijd om mij, soms ben ik verbitterd op mijn man, als hij lacht... Op R. R. het meest... laat hij maar oppassen ... het huis van eenen lichtzinnigen spotter is ook brandbaar... niet, dat ik hem ook maar het minste kwaad toe-wensch, integendeel, ik wensch hem alles goeds ... hij heeft veel, dat goed is, en zijn werk maakt goed opgang ... maar hij is soms net zoo slecht als de duivel, en zoo onvoorzichtig als een kind."
„Dan wil ik hem heel graag zien," zeide Johan voorzichtig.
6.
Mevrouw was toen heengegaan, en Johan bleef alleen in de kamer, die hem snel overviel en overwon met gevoel van radelooze verlatenheid. Hij had de stille stappen van de oude vrouw hooren wegloopen in het huis naar beneden, daarna was alles stom.
Johan keek in de kamer, waarvan hij geen ding kende, geen meubelding of geen sierselding. Hij kende hier ook het uitzicht niet, en het zien van zoovele vreemde voorwerpen wondde hem in hart en ziel.
Thuis kende hij sinds al zijne jaren ieder uitzicht, alle witte lichten en zwarte schaduwen van geheel hun huis. Hij kende binnenbouw en buitenbouw van Den Bommel en Cuilemburg, en de landen en het licht tusschen die steden. Johan hield zooveel van de Hoogere Burgerschool, die vroeger een woonhuis van edellieden was, alsof het zijn eigene woning was.
Hier in het leven was alles omgewend, stad en lande, het huis en de lieden. Morgen moest hij naar eene onbekende school, waarvan hij geen mensch kende, en waaraan Johan van zich zeiven volgens al zijne ervaringen wist, dat hij ziel en zinnen wonden zou.
Hij ging stil op de bedstede liggen en Johan sloot zijne oogen af, omdat hij de kamer niet zien kon, die hem voortdurend diep raakte.
84