hij teleurgesteld. Daaraan bemerkte hij, dat hij had gehoopt, dat zijn vader zelf bij hem zou komen. Hij dacht: ״het moet vreeselijker met mij zijn, dan ik zelf begrijpen kan, omdat mijn vader mij beslist voor altijd afstoot."
Zijn vader schreef aan Johan:
״Mijn beste jongen Hans, als je wilt mag je gerust uit ons huis en uit onze stad weggaan. Voor onze verhouding blijft dat ongeveer hetzelfde. Ik zal aan je verzoek voldoen en probeeren een goed woonhuis voor je te vinden.
Ik dank je wel, dat je mij geschreven hebt, dat het je vrij goed gaat.
Zeker zijn wij, vergeleken bij vroeger, diep ongelukkig geworden. Maar dat is niet mijn schuld, maar geheel de schuld van jou absoluut onzedelijk, en maatschappelijk onduldbaar gevoel, dat geen enkel bestaansrecht heeft. Dat zul je wel bemerken, wanneer je het ooit zou probeeren er een bestaansrecht voor te verlangen. Doe dat niet.
Ik weet niet of wij elkaar ooit weder zullen zien, misschien wanneer wij beiden zonder ongelukken op eenen veel hoogeren leeftijd zijn gekomen. Vraag mij niet om een persoonlijk afscheid, want ik kan je dat toch niet geven."
Johan was door dezen brief niet verslagen, maar voor de eerste maal van zijn leven verzette hij zich tegen eene meening van zijnen vader. Hij dacht van zich zeiven: ״ik ben zoo geboren en niet anders, en ik kan niet helpen, dat wij zoo diep ongelukkig zijn geworden."
5.
Later schreef zijn vader aan Johan:
״Mijn beste jongen, nu geloof fk, dat ik iets voor je vinden kan in Haarlem bij eene familie Riemersma.
Haarlem is eene mooie stad met prachtige omstreken. Er zijn groote en kleine grachten, gelijk je die in Bommel zoo bewondert. Ook zijn er vele fraaie gebouwen: een gemeentehuis mooier dan het onze hier, en een poort naar den weg naar Amsterdam, die je zeker evenzeer bewonderen zult als de Binnenpoort hier.
De familie Riemersma bestaat uit twee personen, de man en de vrouw. Ik heb hen vroeger goed gekend, al hebben wij hen later nooit meer ontmoet. De man, die vroeger dokter is geweest, is nu
64