blind; ik denk, dat hij dicht bij de zeventig is, en zijne vrouw even dicht bij de zestig.
Ik heb daarom aan zoo een stil en oud gezin voor je gedacht, omdat je gewoon bent aan een stil leven, zonder jonge menschen.
Als je in het algemeen geen bezwaren hebt tegen zulk eene familie als het gezin Riemersma en tegen eene stad zooals Haarlem, dan wil ik daar eenen van deze dagen wel eens heengaan, om de menschen en hun huls te zien.
Laat ik dus weten, hoe je over die stad en dat gezin denkt."
Johan dacht nadat hij dezen brief gelezen had, dat zijn vader werkelijk ernstig zijn vertrek verlangde. Hij hoopte soms vaag, zonder besliste rekenschap aan zich zeiven, dat hij toch nog wel met zijnen vader weder samenleven zou, omdat deze op het eind toch ook niet zonder hem leven kon. Maar nu zag Johan, dat zijn vader steeds hunne scheiding scherper maakte. Hij schreef toen terug:
„Mijn beste vader, ik dank u wel voor uwe moeite. Haarlem is dan eene stad, waar ik wel wonen wil. Mij zeiven lijkt een oud en stil gezin ook maar het beste, dus tegen het gezin van de familie Riemersma heb ik geene bezwaren. Alleen dit: het zijn toch geene menschen, die kamers verhuren aan iedereen, die op een verhuur-bordje afkomt?
Prettig, dat u voor mij naar Haarlem wilt gaan. Kijkt u vooral goed naar het huis, naar de straat, naar den tuin en naar de kamers, die men mij zou kunnen afstaan.
Nu ik door ons verschrikkelijk leven toch bij u weggaan moet, wil ik maar zoo spoedig mogelijk gaan, zeker voor de aanstaande groote vacantie.
Dag vader.
Hans."
6.
Nadat hij den brief van Johan ontvangen had ging zijn vader naar Haarlem. Johan kwam van de school thuis en toen dacht hij: „vader is vandaag uit ons huis ... laat ik nu gaan kijken, hoe zijne kamers zijn gebleven .. . dat wil ik nu ineens zoo graag, en dat zal vader toch niet kwaad vinden."
Johan kwam nu in een deel van hun huis, waarin hij sinds den tijd van hun volkomen ongeluk niet was geweest. Hij dacht toen bitter: „wat zijn wij ongelukkig,"
65