zoodat zij verdrietig wegging.
Tot diep in den donkeren nacht bleef Johan toen ziek en zonder slaap. Hij kon onmogelijk een boek onder zijne oogen houden. Ook kon hij geen brandende lamp verduren. En de duistere kamer kon hij niet verduren, want die maakte hem redeloos bang, want de duisternis bewoog en mishandelde Johan.
Die kreeg verlangen naar zijnen vader, die nu in hun huis ook zonder hulp alleen was. Hij kon zich niet stil houden en beletten, dat hij naar zijnen vader zou gaan. Maar hij verzette zich daartegen, omdat hij wist, dat zijn vader een afkeer van hem had, omdat hij anders dan de anderen gevoelde.
Later sliep Johan onrustig gedurende eenen korten nacht.
11.
De morgen was ellende. Toen hij dof en onzeker wakker was geworden, had hij dadelijk het gevoel van wanhopige verlatenheid, dat hem den dag te voren overvallen was. Johan wist, dat hij zoo gehavend was, dat hij niet naar school kon komen.
Hij was te moew om buiten zijne kamers te gaan. Daarin bleef hij dus, lam en gelaten.
Omdat het lichaam en de geest van Johan afgemat waren, werden zijne gedachten van dien dag dof, vaag, onzeker. Hij dacht aan de mogelijkheid van een herstel van de vroegere verhouding. Maar hij zag toen dadelijk, dat dit onmogelijk was gemaakt, want hij kon nooit meer met zijnen vader leven, want die zou hem bij iedere beweging of aanraking van gehate gevoelens verdenken.
Ook kon het leven niet zoo blijven, want Johan wist, dat hij het niet houden kon in eene woning scherp gescheiden van zijnen vader te leven.
Hij zag geen uitkomst en Johan wist goed en wel, dat al deze moeiten alleen waren ontstaan door afwijking in zijn gevoelsleven. Hij dacht toen door overmacht gebroken: ״waarom ben ik zoo?"
12.
's Middags bracht het oude meisje Sien aan Johan een geschrift van zijnen vader. Zij zeide afkeurend: ״Hans, een brief van je vader."
57