iets zeer ernstigs zoo langdurig voor mij geheim hieldt..., maar dit te weten, vind ik nog veel ontzettender. Ik weet wel, dat je het mij uit genegenheid hebt gezegd... en dat je er zelf onder geleden hebt... dat weet ik wel. Hans, laat mij nu alleen ... ik moet bedenken, wat er gebeuren moet... ga naar je eigen kamers ... ik zal zoo gauw mogelijk beslissen ... nee, zeg niets ... het is uit met ons geluk, dat zul je zien."
9.
Johan was bleek en bang in zijne kamers. Hij was vol wanhoop, dat hij zijnen vader gesproken had. Geen woord van wat hij gesproken had kon Johan nu weer in zijn mond en in zijn hart terugkrijgen. Zijn vader wist nu nauwkeurig wie en wat Johan was. Die zat ellebooggebogen, met zijn hoofd heet in zijne handen. Hij was doodsbenauwd geworden in zijne kamers in zijn huis. En hij had niemand om daarheen te gaan. Hij voelde zich te midden van rampen verlaten.
Zijn sterkte brak. Johan snikte en hij kermde: „vader ... vader ..."
Hij zag zijnen vader op dien dag niet wederom.
10.
Op den volgenden dag kon hij niet thuis blijven, en hij kon niet naar school gaan. Daarom reisde Johan over den Waal en de Maas heen, langs eenen rijweg, dien hij niet kende, tot aan de vreemde stad 's Hertogenbosch, waar hij den dag ledig ombracht. Johan gevoelde aan zijn hart en zijne oogen, dat zijn leven gebroken werd. Hij moest beslist scheiden van zijnen vader, dien hij zoo liefhad. Want het was zeker, dat zijn vader een hatelijken afkeer van hem had. En Johan wist niet hoe hij leven moest zonder zijnen vader, en ook buiten hun huis.
Op den avond kwam hij gebogen en gebroken in Cuilemburg terug. Hij bewoonde gedurende den verderen avond het huis vreese-lijk. Van zijnen vader vernam Johan niets.
Het oude meisje Sien vroeg aan Johan, waarom zijn vader en hij scherp gescheiden in één huis leefden. Johan behandelde haar met hooge, koele woorden, zoodat haar klein, vroom gezicht schrok, en
56