15.
De Fransche jonge onderwijzer was in zijn huis in zijne kamer, waar hij Johan ontvangen wilde. Nadat Johan binnenkwam zag hij, dat de kamer kunstvoller was ingericht, dan hij had verwacht. Johan had gedacht, dat het hier beslist eene kamer van kleine burgers zou wezen. Later zag hij, dat de onderwijzer in het bezit was van geschriften van Fransche letterkundige kunstenaars, die zijn vader en hij kenden en bewonderden. Het ging alles gemakkelijk. De jonge onderwijzer was aangenaam in den omgang. Hij zeide, dat alles, wat op dien middag in zijne twee lessen was gebeurd, door hem betreurd werd. Verder zeide hij, dat hij de houding van Johan verklaren kon, en dus ook vergeven kon zonder strafwerk of onaangename woorden.
De onderwijzer sprak ook over andere dingen dan het gebeurde. Johan vertelde iets van zijn leven. Dat hij zich overigens nooit met de jongens van de school bemoeide, maar altijd met zijnen vader leefde, dien hij zeer liefhad.
De onderwijzer vroeg ook naar hun huis, dat hij van buiten kende en bewonderde. Johan beschreef hoe het van binnen was. Hij roemde luid de heldere deurbel, de klok in de witte portalen beneden, en bovenal het houten trappenhuis, dat van onder tot boven in de woning gebouwd stond.
Toen ging Johan naar zijne woning terug. Hij was blij, dat hij morgen weder op eene gemakkelijke wijze naar school kon gaan, want dan miste hij den omgang met Paul Mansfeld niet. Verder vond Johan het voor zijn gevoelsleven veel te gevaarlijk, als hij altijd bij zijnen vader was.
14.
Nadat Johan op de Markt gekomen was, had hij een oogenblik van zeer diepe beweging.
De winkelhuizen en de woonhuizen waren leeg van licht gemaakt in den laten avond. Er was geen damp in de blauwe lucht. De maan stond onbewogen in de hooge hemelen. Gedurende enkele oogen-blikken gevoelde Johan zich alsof er in de geheele wereld nooit meer iets bewegen zou. Daarna zag hij naar het gemeentehuis met zijn uitmuntend gevormde trapgevel, en naar hun huis, dat breed, dubbel gebouwd, grijs in het witte maanlicht stilstond.
48