״Zooveel te beter . .. wie er bij u uitgezet wordt, dat is juist een aanbeveling ... maar eerst wil ik u vragen, of u dat artikel gelezen hebt in Eigen Haard over de onbreekbare lampenglazen?"
Nadat de jongen dat beleefd en welwillend zeide, barstte die ge-heele overspannen klas in lachen, lachen en lachen los. Kor Koster lachte niet. Hij zat rustig in de bank terug, want hij dacht er niet eens meer aan naar den hoofdonderwijzer toe te gaan, want het werd nu juist eerst heel aardig. En als het Fransche mannetje hem hand of vinger aanraakte, dan gooide hij hem met zijn hoofd tegen de banken aan. Hij zeide nu vriendelijk tegen zijnen onderwijzer:
„Wat zijn die jongens flauw hè? ... ze lachen om alles ... toe Géo Geertsma, hou nou op met lachen ... mijnheer kan helemaal niet opschieten vanmiddag ... zal ik maar gaan vertalen?"
„Dank-je, doe me 'n plezier en ga heen ... Nico van Neerrijnen wil jij dat laatste stuk maar lezen?"
„Nico van Neerrijnen wil alles mijnheer," antwoordde die jongen: „als Nico nog maar wat kon zien, maar 't is nu te donker bij Nico in 't hoekie."
Eer nu de klas weer lachen kon gilde die overwerkte en zeer mishandelde man:
„En nu stilte ... geen mond meer open, of ik laat hier de heele klas nablijven ... Kor Koster, je zwijgt of je gaat heen ... zwijgen, en de eerste die z'n mond opendoet, die kan de heele Aboe-Karem voor mij vertalen . . . Van Vere de With, leest u verder."
5.
Johan begon toen vlotweg te lezen. Er was werkelijk nog wel licht genoeg, en hij had het vlakop uit de ruiten van links. Johan vond Kor Koster en zijne duivelsche jongens laf, dat zij met hun allen opraasden tegen éénen onderwijzer van wien iedereen wist, dat hij machteloos en moedeloos was. Maar den onderwijzer vond hij minderwaardig, dat die zijn klasse niet eens baas kon. Ten slotte deed het hem toch genoegen, dat hij nu dien zwakken man nog behulpzaam was.
In de klas was toen volstrekt geene stilte, maar er was toen ook geene luide en lachende wanorde meer. Alle jongens aandachtig zaten boven een open boek gebogen. Onderwijl bromden zij veel. Zij deden dat sarrend en zacht, met hunne lippen dicht. Niet een
39