en alle orde ineens herstellen. Dat leek de dienst aan een vriend, dien de hoofdonderwijzer aan eenen van zijne onderwijzers bewees, omdat die jong was en moeite met eene klas van inderdaad zeer moeilijke jongens had. Maar de Fransche onderwijzer wist, dat de hoofdonderwijzer slechts wachtte tot hij genoeg bewijsmiddelen had, om hem te laten ontslaan. Zijn hoofd werd duizelig van angst, en zijne oogen barstten van stormen brandend binnenlicht.
3.
Tegen zijne stilmatte machteloosheid liep de luide pret bedarend af. De derde lamp was uitgedaan, en het was nu stil genoeg geworden. De onderwijzer wilde dus weder doorgaan. Hij dacht aan de theorie van de opvoed- en onderwijskunde. Die paste hij toe, zeggende: ״Mag ik eerst nog eens op de meest elementaire beleefdheid aandringen? Het verwondert mij, dat dit hier nog noodig is . . . wiens beurt 't nu is, die kan beginnen."
Het was de beurt van Kor Koster. Die las knap en aangenaam de Fransche vertalingstekst voor. Johan dacht: ״wat heeft hij eene knappe klare stem" en hij schrok, zóó mooi als hij de stem van Koster toen vond.
De jonge onderwijzer luisterde woedende. O, dien jongen Kor Koster, dien haatte hij machteloos. Die was altijd correct, maar zeer sarrend correct. In het stalen blauw van zijne oogen was kwade koppigheid hard zichtbaar. Hij deed zelden iets, dat bereikbaar en strafbaar was. Maar hij bedierf vele lessen door vele dwaze vragen, die hij deed met eene satansche beleefde stem, of door eene opzettelijke traagheid van begrip, die volstrekt zijn natuurlijke aard niet was.
Het was toch weer niet stil in de klas, al was het luide gerucht nu bedaard. De jonge onderwijzer dacht ten doode toe angstig aan den hoofdonderwijzer, en hoe het gaan moest, wanneer hij nu weder eene plaats verloor, waarvan hij leven moest, broodnoodig.
4.
Kor Koster vroeg met zijn knappe en harde stem:
״Mijnheer, daar valt mij ineenen iets in de gedachte ... mag ik u dat vragen? Het is buiten de les om."
37