evenzeer van de meerderheid afweken, als Johan het deed. Het eerste opstel las hij daarover bij toeval, doch hij lette er op, en uit de ruime boekerij van zijnen vader, zocht Johan uitvoerige en talrijke boekwerken over den afwijkenden toestand van lichaam en ziel, dien hij dikwijls beslist als de zijne herkende. Hij had in de boekenkamers van zijnen vader steeds vrije voet en vrije handeling, zonder dat zijn vader hem vroeg wat hij wel las, in tegenstelling met naar wat hij liggen liet. Sommige gevoelens uit vroegere jaren, bijvoorbeeld zijne vreemde en snel overgankelijke genegenheden voor als nette matrozen gekleede en kleine jongens, werden hem door zijne lezingen helderder. Maar daarentegen verstond hij velerlei vakwoorden uit de geneeskundige en rechtskundige wetenschappen niet. Daarnaar vroeg hij zijnen vader nooit, hoewel hij vroeger alles navroeg, wat hij niet wist en wat hij niet vinden kon. Dikwijls leed hij zeer, omdat hij zijnen vader veel verbergen wilde en kon. Maar hij dacht moedeloos: ״omdat ik juist voor vader zoo gevoel, is ons leven toch verward. Met eenen ander zou ik mijn gevoel kunnen uitleven, alleen met mijnen vader niet. En omdat ik toch zooveel van hem houd, kan ik vader niet verlaten."
19