hoofdonderwijzer schreef, dat hij ziek was, maar spoedig weder verbeterd hoopte te zijn. Vóór dien tijd had hij echter nooit gelogen.
11.
Het bedrog in de schoolzaken kwam na eenigen tijd uit. Voor den hoofdonderwijzer en onderwijzers en voor de kleine jongens was Johan daarna een leugenaar, die zegt naar school te gaan, en die dan langs de landen en de wegen zwerft. Het gaan naar die school werd Johan tot eene hartbrekende onmogelijkheid. En er was binnen de stad geene andere en betere. Toen dacht de jongen weder ontzettend: ״moet ik dan juist van mijn vader weg ... en ik houd zoo van hem." Hij dacht dof na: ״wanneer ik bij mijne liefde voor vader maar niet die verschrikkelijke dingen had, wat zouden we dan niet zeer gelukkig zijn, gelijk wij vroeger altijd gelukkig zijn geweest."
Zijn vader meende, dat Johan zich onaangenaam gevoelde omdat hij met jongere jongens in één lokaal als hun gelijke lesnemen moest, terwijl hij twee jaar minstens dan de meesten ouder was. Hij stelde Johan voor niet meer naar die school te gaan, maar wel thuis te blijven en voldoende te werken om aan het begin van het nieuwe leerjaar op de burgerschool te kunnen komen in Utrecht of Bommel. Voor zoover Johan bij zijn werk zich zeiven niet helpen kon, bood zijn vader zich aan hem les te geven, en daarvoor zijne eigen zeer gewaardeerde studie over misdadige menschen stil te leggen. Johan gevoelde toen juist op eene ontzettende wijze, hoeveel hij van zijnen vader hield. En daarna zeide hij rillende van angst, dat hij juist wel weer naar school wilde gaan, dadelijk en dagelijks, hoewel hij zich voor school schaamde.
12.
Maar Johans overwerkt gestel brak met een felle breuk, zoodat hij thuis blijven moest, om daar rust en verhaal te vinden. Daarvan kreeg de jongen een teisterend deel van leed. Zijn vader was nu voortdurend bij hem om hem teeder te verzorgen. Door die zorgzame teerheid gevoelde Johan zijne liefde voor zijnen vader geweldig en veel sterker van verafschuwde aanvallen.
Eens op eenen laten avond lag Johan achterover op een rustbank, en het lage, gedempte licht van een lamp maakte zijne blauwe bloeiende oogen op eene zachtaardige wijze warm, zoodat hij wakker was,
14