Üng geluk en van zorgvuldige kunstbeoefening ieder in zijn eigen vak. En dat zou ik heerlijk vinden. Maar jij kunt alleen gelukkig zijn als ik ongelukkig ben. En jij wilt altijd, dat ik de mindere ben, wat ik toch niet verdragen kan.
Hoewel er verschrikkelijk veel tusschen ons gebeurd is, houd ik nog van je, want dat gevoel ik aan mijn hart en dat hart bedriegt mij nooit. Maar als je niet voor verbetering zorgt, dan is onze liefde toch verloren.
Ik zeg je nog eens, dat ik geen oogenblik van spijt heb over mijne genegenheid voor jou, maar wel angst heb ik gehad over de onzuiverheid van jou betrekking tot mij.
Je kunt weder bij mij komen samenleven, als je dat op eene wijze wilt doen, die mij voldoet. Vriend, om vriendschapswil, ik bid je, dat je tot inzicht en tot verbetering komen zult.
Kom dus terug, maar met een goede wil.
Hans."
15.
Nadat drie dagen verloopen waren, vond Johan dat René in hun huis was teruggekomen. Aan den maaltijd, die toen volgde, was het tafelgesprek, voor het eerst na lange tijden, opnieuw vroolijk en vrijzinnig. Toen mevrouw even uit was, gaf René op vlugge, onhoorbare wijze een briefje aan Johan:
„Hans: ik verlang zoo en ik ben zoo ziek geworden. Laat mij vanavond in jou kamer komen. Ik zal zeer gematigd zijn, zonder eenige ruwheid, ook, wanneer jij een voorzichtige vriend zult zijn.
R. R."
Johan ernstig knikte onhoorbaar, dat het goed was, zooals René wilde.
16.
In den laten avond was Johan moew geworden, maar hij wachtte op René. De lamp brandde met zeer licht en zacht geluid. Die gouden avond werd toen een gouden droom. De gedachten van Johan waren op eene bijzondere wijze verfijnd. Hij had den vrede en hoop, dat hij tot baat van hen beiden, René beter beheeren kon.
Met helderder denken, alsof de gouden droom nu eindigde, dacht hij over het samengaan van zijn leven met het leven van René, eene
160