willendheid van den blinde, gevoelde hij weder als dienstwillige nederigheid. De vrouw was na overspannen en gebroken onrust nog niet bedaard. Johan werd toen lusteloos van werk. Hij schreef eenen kleinen brief aan het hoofd van zijne school, waarin hij opschreef, dat hij in den middag dicht bij den tweeden schooltijd zeer onwel was geworden, zoodat hij naar huis moest gaan, zoodat hij niet in de school wezen kon, en ook morgen nog niet in de school kwam. Hij dacht ellendig: ״al weer een leugen." Maar hij dacht lichtvaardiglijk daarna: ״het spreekt wel vanzelf, dat ik telkens liegen moet, want in den laatsten tijd neemt mijne betrekking tot René het grootste gedeelte in de verhoudingen van mijn leven, terwijl juist niemand daarvan iets weten mag."
Toen Johan nu met de oude menschen bijeen was dacht hij, dat hunne samenleving toch vol leugens was.
Omdat René dien avond rustig bij hen bleef, sarde Johan hem met honen en ernstig spotten, op eene scherpzinnige wijze, waartoe hij vroeger onmogelijk in staat ware geweest.
René begreep toen wel, dat Johan door middel van eene plotselinge verheffing, uit zijn macht was gebroken. Hij vreesde, dat hij Johan dan geheel verloor, terwijl hij hem nu allerminst missen kon. René werd kleinmoedig van angst en liep toen snel die woning af. Toen Johan zag dat René aan de verloren zijde stond en vluchtte, lachte Johan hem uit. Daarbij had hij het gevoel, dat een jonge man met een wreed, kalm, scherp gelaat in zijn ziel lachte, met lachgeluid zonder gezichtslach-beweging. Dat gevoel was even duidelijk als eene waarneming. Hij dacht: ״dit gevoel van vermaak in het leed van René is slecht van mij."
11.
De nacht daarna was warrig van moordzuchtige droomen, die grofweg hem diep in zijn slaap deerden, en Johan telkens wakker stootten, alsof hij met bloed gewond was.
Zijn strak ingespannen oogen tierden van kern-geel licht, zijn hoofd was ijdel en loos, hoewel het zwaar in kuil van het platgelegen kussen lag. Machteloos van moeite leed Johan grootendeels den nacht door. Maar met den morgen voelde hij zich daarentegen op onbekende wijze verheugd en versterkt. Gisteren was hij iemand geweest, die matelooze ellende kende, maar op heden was hij iemand
157