Johan dwong, dat zijn denken ophield. Hij luisterde naar het rinnen der wielen onder de trillende wagen. Rond den snel-trekken-den trein jammerde wind zijn verlaten geluid in den winter. Johan sidderde. Hij keek naar buiten uit. Boven de donkere duinen schoof de regenhemel dicht. Deze middag werd donker als de nacht.
4.
Zij liepen ver van het bewoonde dorp langs de leegheid van het strand, dat donkerbruin, nakend lag van weer en wind verslagen. De stormachtige wind stookte de zee wild op, waaruit gore golven het land bedreunden. Tusschen hemel en aarde sloeg schuim. Johan zeide:
,,Het is hier zoo mooi... ik ben nu toch wel blij dat we hier zijn."
René zei vriendelijk:
„Ik ook ... als je maar niet zoo'n voorzichtige vriend was, en als je maar niet altijd dacht, dat ik de waarheid zei, dan zouden wij wel gelukkig kunnen zijn."
Zij liepen hand in hand tegen den wind in, dicht naast de zee, die vol water en wind werkte. Er lag een rand van zeeschuim, die trilde, van streek tot streek langs de kust geslagen. Johan voelde de hand van René en hij voelde, dat hij dien man boven leven en sterven liefhad, en dat hij hem nooit verlaten kon. Daarvan had hij nu geen vrees. Hij zeide:
„Het is nu goed, dat we hier zijn, maar laten we dan niet te laat thuis komen, dan wordt mevrouw ongerust."
René antwoordde leerrijk onderrichtend:
„Dat moet je nooit doen, Hans, ongerust zijn over anderen . . . maar je moet altijd wel zorgen, dat anderen ongerust zijn over jou . . . laten we doorloopen tot IJmuiden, en dan terug met den trein".
„Nee, dat doe ik niet... dat doe ik vast niet."
Johan schrok met hart, dat stilstond, en toen snel in de keel klopte. Hij vreesde, dat René hem zou afdwingen toch naar IJmuiden door te gaan, en wanneer hij zich weder dwingen liet zou de macht van René over hem vaster geworden zijn.
René antwoordde vriendelijk en eenvoudig:
151