blijven, want anders moet ik weer van school veranderen.
Uw jongen, Hans."
Maar hij schreef rustig, terwijl Johan groote smart beheerschte. Want hij zag, dat hij niet meer zijn eigen leven beheerschte, maar dat René dat deed.
Wanneer hij René zeide, dat hij liever bij zijnen vader woonde, antwoordde deze:
„Je kunt natuurlijk doen, wat je wilt... maar als je weggaat voor ik het tijd vind, dan maak ik aan iedereen bekend, hoe wij samen hebben geleefd, en daarna vermoord ik mij ... en gerust Johan, dan kun jij je ook wel vermoorden, want dan ben je maatschappelijk toch onmogelijk."
Het gevoel, waardoor Johan op zijn diepst leed, was het gevoel van vernedering, omdat hij aan de macht van eenen anderen was ondergeschikt geraakt.
Toen René eene meer voorname levenswijze begon te voeren, werd Johan daardoor zeer verheugd. Hij dacht: „René wil nooit laten bemerken, dat hij iets doet ten verzoeke en ten gunste van eenen ander, maar ik geloof toch wel, dat hij zijn leven om mij geregeld en verbeterd heeft."
Johan beleefde dagen van geen minder gehalte dan de beste van hunne samenleving.
15.
In die voortreffelijke dagen maakte René een portret van Johan, dat mooier was dan het portret dat hij van H. M. Golesco had gemaakt. Johan vond zijn portret door René even goed, als hij er een van René zou hebben gemaakt, wanneer hij de macht daarvoor had bezeten.
De schildering was op uitvoerige wijze verfijnd, waardoor Üjnen en kleuren zeer precies waren afgewerkt, maar met zachte volmaaktheid, zonder verscherping.
Johan dacht daarna, dat René toch wel een diepvoelend kunstenaar moest wezen, van beteren aard, dan men dikwijls denken kon aan woord en daad.
Den dag, waarop René hem het voortreffelijke portret geschonken had, schreef Johan er eene nauwkeurige beschrijving in proza van op. Hij was ontroerd, terwijl hij schreef, en hij dacht, nadat
142