Het was herfst, toen Johan tot deze inzichten was gekomen. Hij was toen zwaarmoedig geworden.
8.
In den zomer, die aan deze herfst vooraf had geleefd, werd de stille eenvoudige levenswijze van Johan met den blinde bemoeilijkt en verhinderd. Wanneer zij samen waren, gevoelde Johan de volkomen goedheid van dien man. Hij dacht dan: ״Waarom is deze man innig en goed, en waarom is mijn man slecht?" Verder vond hij het storend, dat hij met den blinde leefde, alsof hij hem zonder geheim in de eerste plaats genegen was, terwijl hij met geheim René liefhad. Johan dacht, dat hij nu ook de uitwendigheid van zijn leven met den blinde veranderen moest. Hij werd stil en teruggetrokken van hem, soms op eene zeer kenbare wijze onaangenaam, evenals ook tegen de oude vrouw. Die twee menschen bleven tegen Johan vriendelijk, voorkomend, ofschoon zij de inwendige waarde van zijne verandering niet begrepen. Maar hunne voorkomende vriendelijkheid werd door Johan als dienstwillige nederigheid gevoeld, welke hij aan de minstwaardige overwegingen toeschreef. Hij vernederde hen, omdat zij zich vernederden, omdat hij dit rechtvaardig vond.
Toen Johan in de herfst ongelukkig werd met René en dus daardoor zwaarmoedig, gevoelde hij eerst diep, hoezeer hij de oude bewoners van hun huis had mishandeld. Hij verbeterde daarna zijne houding snel, maar hij leed, doordat er snel veranderde onrust in zijne levenswijze was gekomen.
9.
In den herfst duldde hij, dat René hem belette naar zijne school te gaan, en hem toen in de woning aan den Kouden Horn schond.
Hij wist, dat René dit in de eerste tijden van hunne samenwerking niet zou hebben gedurfd en gedaan. Verder, dat hij zich dan van René zou hebben gescheiden.
Johan zag nu, dat hij René niet langer bedwingen en niet verlaten kon, zoodat hij niet meer leefde, gelijk hij zelf wilde, dat geleefd werd, maar wel gelijk René dat wilde. Johan wist, dat René die overmacht kende. Hij had dus nu zich zeiven verloren.
138