vele vermaningen hem goede diensten hadden gedaan, want hij woonde nu al een poos rustig thuis. Hij werkte in zijne woning op den Kouden Hom. Dat was tenminste goed, hoewel zij zijne werken dikwijls des duivels werken vond.
Johan zeide, dat dit toch te hard van oordeel was. Haar eigen afkeurend oordeel had natuurlijk evenveel bestaansrecht als het zeer prijzende oordeel van de meerderheid der menschen, waaronder daarentegen waren, die aan het beoordelen van schilderijen gewend waren door veel vergelijkend zien. Maar nu moest zij ook R. R. niet ten kwade nemen, dat hij werkte, zooals hij zelf meende, dat mooi was, en niet zooals zij het mooi vond.
Johan vond het werk van René van eenen verfijnden vorm, vol kleuren; ook was hij nu gemakkelijker aan de wijze van leven en spreken van den schilder gewend, zoodat hij hem genegen was.
Van de oude vrouw hield Johan op eene wijze, die zich innig verdiepte. Zij werkte altijd goed. En zij zorgde steeds, dat zij het minste en geringste deel had in haar huis.
11.
Johan bevrijdde haar later dagelijks van den last van het lezen van de Haarlemmer dagbladen. De oude vrouw vond haar bevrijde rust heerlijk, want zij was altijd in geloop en gelast voor vele anderen, want zij weigerde nooit iets voor iemand te doen. Ook door het geheele huis werkte zij zelve het meest, omdat zij bang was, dat anders haar dagmeisje te veel te doen kreeg.
De oude blinde vond de zeer verzorgde wijze, waarop Johan met zijne stem las, aangenamer dan de moewe stem van zijne vrouw. Hij luisterde bij alles vol aandacht, want hij wilde alles weten, wat er in de stad, in het land en in de wereld gebeurde. Wanneer Johan las kon hij niet uitkijken, maar wanneer hij rustte na eenen eenigs-zins langen tijd van lezen keek hij langdurig naar het verfijnde gelaat met de oogen op wonderlijke wijze verblind. Hij zou daar met liefde en ontroering gaarne langer naar gekeken hebben, maar hij wilde niet al te lang stil blijven, omdat de blinde dan denken zou, dat hij Johan te veel moew maakte.
Wanneer Johan las, kon hij niet naar die wonderlijke oogen kijken, dus deed de behoefte, die hij daaraan had, en die hij niet bevredigde hem pijn.
99