klein, maar er was vrede.
De nieuwe stad had zooveel schoons. Zij was van voornamer stand dan Cuilemburg, en Johan gevoelde, dat zijn gevoel van schoonheid hier grooter, sterker werd. Hier was een voorname binnenbouw van veel meer straten, en van ruime grachten. De stad had eene ruime buitenbouw van villa-velden en parken. Van buiten vlood het Spaarne door de geheele stad. Binnen waren de oevers meestal stil behuisd, maar alleen achter de Markt was een druk-handelende Spaarnekade, waar veel en luid gewerkt werd. Buiten vlakte het water bijna zonder vooruitgang tusschen vlakke velden.
Johan liep ver in de landen, die de buurt om Haarlem vormen. Meestal was hij op wegen in het Westen, bij Overveen, dat in dien voorzomer een zonnig wonder van bloemenkleuren was, of bij Els-wout, donker vol bosschen als wouden.
Op eenen zonnigen middag zag Johan de groote zee, die hij niet kende.
Hij keek naar die ver-heden van lucht en water, zoodat zijn hart klopte als van angst, zoodat hij zijne oogen sloot, en ademloos op den strandlooper zat.
Later keek hij weder. Er was wind genoeg in het Westen. Het was voor Johan alsof daar een bouw van witte steden en van groene velden lag in een zee van donker water.
4.
Overal, op de toppen van de duinen, en in de diepte van de duinen, leerde Johan de levenswijze van bloemen kennen, waarvoor hij tot dusverre een vreemdeling was geweest. Op het warme en witte zand bloeiden sterretjes van gele muurpeper. In vochtige, koele diepten huisden purperpaarse munt en donkere hondsdraf. Johan vond verder de minderwaardige bremraap, die van vlijtig-groeiende planten leeft.
Hoog over de blijde wereld rondde de afgrond van den hemel.
Johan vergat zijn ongeluk op geenen dag van het zomerjaar, maar toch beleefde hij nu diep-rillende vreugden, die hij te voren nooit kende.
5.
Er was in Haarlem geen mensch en geen huis, waarvan Johan
93