jacob israël de haan
voor 't raam en keek ernaar. Geluidloos toen ontgleden we 't huis. Alles donker en stil, de straat leeg, waardoor één man zijn stappen klonk. Dicht naast mekaar liepen we voort en spraken niet.
- Dag Jopie... dag jongen... ik zal je vaak schrijven, kijk maar, de bus is vlak bij... als ik beter ben kom ik gauw weer terug.
-Ja... ja, je moet niet lang wegwezen. Toen gingen wij weg, Sam keek mij na. En plotseling brak m'n tranenverstikte stem in m'n keel.
- Sam... dag Sam.
Het echoklonk mal in de nachtstraat en mijn stemgeluid verschrikte mij, dat iemand 't zou gehoord hebben. Maar alles stil.
En toen de strakke, pijnstrakkende eenzaamheid, de herfstdagen verwinterden triestig, maar ik merkte er niet veel van. Zat de hele dag thuis, en werkte. Juffrouw Meks had gevraagd.
- Is m'neer Sam d'r niet?
- Nee, die is vannacht om half drie in enen uitgeroepen bij een patiënt in 't ziekenhuis, en vanmorgen kreeg ik een brief, dat-ie met 'm naar buiten ging en dat-ie niet wist voor hoelang.
Sam schreef dikwijls. Heel korte briefdingetjes. En ik ook. Telkens als er weer een sterk pijnmoment kwam, schreef ik even en zulke briefjes kreeg ik van hem. 'Dag Jopie' of'Het gaat goed'. Meer niet. Met één post soms vier of zes, en dan bracht juffrouw Meks ze binnen, vreemd1, dat er telkens zoveel brieven kwamen met één hand.
- Gut m'neer, maar liefst vier tegelijk, zeker van u meissie.
1 Bevreemd
64