V. TOEN SAM WEG WAS
Sam was er niet, al veertien dagen lang woonde hij op de kamer van juffrouw Kater, waar hij z'n boeken en preparaten bewaarde en die hij altijd aanhield, om er te wonen, als we niet bij elkaar konden blijven. Want soms kon het niet, dan was mijn verlangen te hevig naar hem, en weken we liever, dan te doen, wat Sam niet wilde. Of boosheid tegen mij stond in eens zo in hem op, dat hij me heftig knoeide1 en sloeg en dan ging hij weg, tot we allebei weer berustigd waren en paisibel saamleefden maanden soms en maanden, zonder dat er iets vreemds gebeurde.
Maar de laatste keer was het heel erg geweest. Plotseling op een avond was het in Sam begonnen, ineens, wijl ik zat te schrijven en hij rustig lag op de canapé, had hij me geknepen. Kort en vinnig.
- Toe zeg, schei uit.
Ik dacht, dat hij lachen zou of iets zeggen, en ik keek hem aan, maar hij stond heel ernstig en zei niets. Dan plotseling kneep hij weer, boven in mijn linkerarm, en ik lei mijn andere hand erop van pijn.
- Toe Sam, doe 't niet... je doet me zeer.
Zijn stem was diep en ernstig.
-Jawel.
En aandachtig bezeerde hij mij overal met een strak lacheloos plezier van een ander pijn te doen.
i. Mishandelde
62