PIJPELIJNTJES
dan maar... ik moet m'n gouën slotje anvullen1.
Een grijze zwijging loomde in de kamer, in de hoeken verstarde het bruinzwart van de avond. Die zieke haan klokte klagelijk.
- Wat bent u stil m'neer Driesse... is d'r wat?
- M'neer Driesse is niet in z'n sas, omdat m'neer Sam d'r niet is... wat u m'neer... ?
- Ik zal de lamp maar opsteken, dan kennen we zien wat we zeggen.
Langzaam breed-uitwijdend spreidde het licht de kamer door en lichtklotste gelig op en neer tegen de zwarte walwanden.
- Ziezo...
Toen vrolijker in 't kleurige lampelicht dronken we koffie. En beneden bleef ik boterham eten en fuifde op rolpens en bleef nog wat napraten. Tot de huisjuffrouw Puckje bracht en weer wegging en tot de rioolmannen kwamen en hun zwart werk begonnen, rood verlicht door de rossige lampen.
Laat ging ik naar boven en keek vaag verdrietig de spokerige tuin in.
Diep in de nacht kwam Sam thuis.
i. Bedoeld is: bijbetalen in het pandjeshuis. P1 licht toe: 'ik heb helemaal geen zin, om 't te late verstaan . . .'
61