jacob israël de haan
De zieke haan klokte.
- Graag, 't wier nogal laat ook... zoals dat gaat, 'n glaassie wijn... 'n boterhammetje, ze kanne 't nogal goed doen, och en u mot denken 't is maar voor eens... maar zo lastig as die Puckie was, 't huis te klein en nou vanavond heel naar de Catskade.
- O, nee, maar breng u 'm gerust.
- Nou, om op m'n nichie... ik bedoel op m'n zuster neer te kommen, we kwamme over half drie thuis en m'n man mooi pimpel, maar we hebben vandaag heerlijk uitgeslapen... tot over half twaalf.
- Zo, en hep-u goed kenne slape na die drukte?
- O, best, as ik slaap dan slaap 'k; dan hoor ik niks, al vermoorden ze m'n buren.
- Zo... nou denk u nou asjeblieft om dat riool, ik wil d'r geen herrie om maken, maar 't stinkt geweldig.
- Ik zal d'r m'n man vanavend nog heensturen.
- Nou adjuus, ik ga naar binnen, u drinkt toch 'n koppie koffie mee, m'neer Driesse?
In 't bruine souterrainkamertje zaten we1, buiten was het licht nog grijs, hier doezelde het donkergrijsbruin op de keukendingen. 't Wit blikken schuurlampje blonk met één lichter plekje. Ik staarde er naar, tot 't bruine kamerdonker zwart waasde voor mijn ogen en ik ze afkeerde met een plotselinge prikkelpijn.
En droefheid droefde in mij op, dat Sam mij alleen gelaten had die hele trieste herfstmiddag en mijn zachte praatstemming vertriestigde hopeloosbruin.
- 't Is natuurlijk alleen om die Puck, dat ze zo lief tegen u is... ze hèt u natuurlijk best gehoord vanmorgen.
- Dat 's nogal glad, maar ik zei d'r maar niks van, want ik wou van de week wel overslaan met de huur... asjeblieft m'neer, daar is u koffie, as d'r niet genoeg suiker in is, zeg u 't i. De hospita, Joop en juffrouw Lepelaar die ook af en toe aan het woord is
60