PIJPELIJNTJES
Hoog-open schoof het raam, ik ging zitten in de vensterbank. De regenlucht golfde in de kamer, blauwvochtig.
- Goeiemorgen m'neer.
- Dag juffrouw Meks.
- Is m'neer Sam d'r niet? Wat 'n stank hè m'neer.
- 'k Ruik niks.
- Ruikt u niks.. .juffrouw Koppé, m'neer Driessen ruikt niks.
Juffrouw Koppé van één-hoog, haar man is worstelaar, geeft
les in boksen, klein wijfje, kijfachtig.
- Nou, maar ik dan wel, 't stinkt weer de pot uit, waarom wordt dat riool niet gemaakt?
Twee-hoog in beweging. Wordt bewoond door een Fran^ai-se, die gemainteneerd wordt door een jodenm'neer van de Beurs, slank elegant, draagt altijd heelwitkleurende hoeden, spreekt geen Hollands, verstaat een weinig.
- Daar is medam ook... 't is toch goddomme 'n schande, zo-as dat mens met de boel omspringt.
- Gut juffrouw, bij u is 't nog uit te houë, maar bij mijn drijven de drollen zo in 't souterrain, en dan, u hebt tenminste geen heren.
- Maar waarom gaat u d'r dan niet eris heen?
- Ik, mens? Ik kom d'r ommers niet meer over huis, als 'k huur moet betale, laat ik 't Toosie altijd brengen.
- Vier vijftig nietwaar?
-Vier vijftig, welnee, vijf gulden... elke week vijf gulden... wat doet die Franse medam d'r nou bij, 't zijn d'r zaken ommers niet...
Bleke stilte in het gesprek. Maar dan de woorden kleurig op:
- Bevalt m'neer Driesse u nogal?
- O, zeker, m'neer zit net in de vensterbank... we waren juist an 't prate.
Flauwwit vergrijst het praten weer, tot juffrouw Koppé in-enen hoog-rood uitvlamt:
55