JACOB ISRAËL DE HAAN
koof gehuurd, en nou is ze d'r van door met vier gulden statiegeld...
-Jezes, is ze d'r van door met 't statiegeld, nou maar, dat hoef u d'r niet bij te laten zitte, loop u effe naar de Ferdinand Bol1... wat 'n enge klier, smeert ze 'm zo met 't statiegeld.
Van de overkant een juffrouw uit 't raam éénhoog, uit 'n souterrain een ouë schoenmaker, rimpelkrom, dovig.
- Wat is dat voor 'n geschreeuw uit 't raam... ik zie jullie al 'n hele tijd schreeuwen is d'r wat?
- Die neet van éénhoog is d'r met vier gulden van deze heren van door.
- Wel, wel, die met dat kind, met dat hoge ruggie, zal ik maar zeggen?
- Zeg maar gerust met die kriek2.
De juffrouw uit 't raam aan de overkant gebaart verbaasd, doof schoesje3 naar binnen weer, kan toch niet horen. De kar beregend en kruiers beregend, en een troepje mensen erom heen, druk-vragen wat d'r te doen is... de juffrouw van tweehoog vertelt. Politie.
- U mag hier niet staan.
- Weet u, waar we naar toe moeten?
- Moet ik dat weten, daar heb ik niks mee te maken, u moet oprijen.
De mensen troepen dichter om ons heen, malzwart in de regen ... met paraplu's op, die vuil druipen op anderen, en dan ruzie daarom. Twee jongens vechten en heviger strakvalt de regen.
- Doorlopen, mensen, doorlopen... en kruiers, jullie motte oprijen.
- Wij motte niks, wij bennen door deze zwarte meneer angenomen, motte we oprijen m'neer?
1. Politiebureau in de Ferdinand Bol
2. Bult
3. Schoenmakertje (volkstaal)
46