JACOB ISRAËL DE HAAN
is ze toch voor ons ook niet geweest... ik zal d'r maar even roepen ... juffrouw Bont... -Ja, m'neer...
- Nou juffrouw we gaan d'r vandoor. Krijgt u misschien nog iets van ons?
- Nee, m'neer Sam hèt alles betaald.
- Dan gaan we maar... dag juffrouw...
- Dag here... ik hoop, dat u 'n goed huis krijgt.
Vlug liepen we de straat af, een luchtig witte vreugd in ons, al regende 't hevig, zonder weten, waarom we zo blij waren. De kruiers vooruit met de kar, een grote vent en een klein kereltje ernaast, scharminkelig.
Langs 't Sarphatipark reeën we, dat druipendbruin in 't wa-terwitlichte zonnetje lag.
- Wat 'n lollige regen hè?
-Ja, dat's anders dan gisteren, de hele boel lijkt nou wel anders, ik heb heerlijk geslapen, ben jij vroeg-op geweest?
- Gaat nogal, 'n uur of acht, ik heb jou maar laten liggen. -Je zal d'ris zien, wat 'n mooie kamer 't is, en zo'n heerlijke
alkoof, je kon nou best bij juffrouw Kater opzeggen... je bent nou toch al zo'n tijd bij me... hoelang al?
- Laat 'k is kijken... 'n maand of vier. Maar laat ik die kamer nou maar houën je kan nooit weten... en de Kater kan de huur ook niet missen.
- 't Is anders zonde van 't geld.
De Govert Flink. Maar die gewoon grijs, grauwkil, waar 't witte regenlicht niet zonde, benauwend nauw.
- Wat voor nummer is 't ook weer, m'neer?
- Twee honderd vier en vijftig, éénhoog.
Even stonden ze stil en zat de kleine op de natte karrekruk, schuinleunde de grote tegen de wagen, 't Zeil glom regen-
44