tiende tot eenentwintigste hoofdstuk. Onzeker blij ft of De Haan alleen die stukken aan Robbers en het Maandschrift heeft aangeboden dan wel of Robbers om een of andere reden alleen uit die stukken citeerde. Maar men mag wel aannemen dat bij deze man, zelf een middelmatig stilist uit de school van Tachtig, weinig waardering bestond voor zulk op de spits gedreven taalspel, de bijzondere sensaties van de decadente literatuur. Waarschijnlijk behoorde Robbers tot diegenen die zulke taalexperimenten als fouten aanrekenen. Brieven van Robbers aan De Haan zijn niet bewaard gebleven. Men kan zijn bezwaren enigszins terugvinden in De Haans brieven als in een spiegel. De Haans proza wekte blijkbaar zijn 'wrevel', hij vond dat De Haan 'zulke vreemde woorden' gebruikte, hij vroeg waarom hij nieuwe woorden 'aanmaakt' (dit 'aanmaakt' is van De Haan); voorts schrijft De Haan: 'U meent, dat ik gaarne wil: "épa-ter le bourgeois" en spreekt van een: "jongensachtig standpunt"'. Andere reacties op Ondergangen zijn ons niet bekend, noch van Robbers noch van anderen.
De roman Ondergangen verscheen dus in 1907 in Ontwaking en niet in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift.
Wanneer men dit boek vergelijkt met het in 1904 verschenen Pijpelijntjes, dan ziet men hoe De Haan de traditie van de Hollandse naturalistisch-realistische school verlaat om zich aan te sluiten bij een Europese stroming die men wel als decadentisme of
93