Ondergangen. Maar men vergist zich als men achter publikaties in dit blad meer zoekt dan gebrek aan betere mogelijkheden. Zo biedt De Haan in 1908 een bijdrage aan Wiessing, de hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, aan: 'Mijn beleefd verzoek is dit: zoudt u de inliggende stukken willen plaatsen ? Anders komen ze in een klein Vlaamsch tijdschrift, wat nogal jammer is'. Noodgedwongen, met tegenzin en spijt, publiceerde De Haan in zo'n obscuur blaadje. Ook de roman Ondergangen heeft hij voordien minstens aan één ander tijdschrift aangeboden. Er bestaat een brief van De Haan aan Herman Robbers, redacteur van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, te dateren tussen februari 1906 (datum van de brief aan Van Deyssel, waarin hij aan Ondergangen zegt te werken) en september 1906 (want dan, vertelt hij aan Robbers, zal hij te Zwolle gaan wonen) ; in deze brief schrijft hij: 'mag ik u dit stuk voor uw maandschrift aanbieden? Misschien is het er plaatsbaar? Het is ook mogelijk, dat u van mij geen werk wenscht, alwas 't ook wat 't was' (het werk was immers niet Pijpelijntjes-achtig, niet aanstootgevend). Robbers plaatste de inzending niet, maar dat het om Ondergangen gaat, kunnen we afleiden uit notities die hij maakte op de brief van De Haan en die dus bewaard gebleven zijn: 'temet', 'op heden', 'schelmatig', 'gegoede naam', 'stil-en-rijk', 'droeve-lings', 'geldsuitgaven verdwazen', 'gereed néder-hield', 'sterfbaar'. Het zijn woorden en uitdrukkingen die de lezer herkent als afkomstig uit het zeven
92